Nederland heeft ambitieuze doelen om klimaatverandering tegen te gaan. Een belangrijk onderdeel hiervan is een volledig duurzame energievoorziening. Windmolens op zee en land vormen hiervan de hoeksteen. De afgelopen jaren zijn diverse nieuwe windprojecten gerealiseerd en de komende jaren komen er extra windparken bij om onze doelen te halen. De windsector is continue aan het innoveren, daarmee is de kostprijs de afgelopen jaren spectaculair gedaald. Tegelijkertijd zijn er begrijpelijke maar soms tegenstrijdige wensen vanuit de maatschappij.

Windmolens hebben invloed op het landschap. Ze zijn zichtbaar. Om wind te vangen, moet je in de wind staan. Windmolens kunnen moeilijk onder de grond worden gestopt of plat worden neergelegd. Of windmolens een verrijking of juist een aantasting zijn van het landschap is niet objectief vast te stellen. De een vindt ze prachtige iconen van de energietransitie, de ander vindt ze lelijke horizonvervuilers en er zijn ook mensen die het weinig uitmaakt.

Feit is dat windmolens van grote afstand zichtbaar zijn en daardoor meer invloed hebben op de (leef)omgeving. Dat wordt mede versterkt doordat ze steeds groter en hoger worden. Hier ligt een simpel natuurkundig principe aan ten grondslag: als de rotorbladen (wieken) twee maal zo groot worden wordt het rotoroppervlak en daarmee de energieproductie vier maal zo groot. De kosten zijn echter niet twee keer zo hoog. Kortom, een grotere windmolen is efficiënter. Hoe groter en hoger de molen, hoe minder je er nodig hebt.

Minder maatschappelijke kosten

De kostprijs van windenergie is vooral door dit principe spectaculair gedaald in de afgelopen jaren. In het klimaatakkoord is een verdere kostprijsreductie vastgelegd van gemiddeld 59 euro/MWh naar 47 euro/MWh in 2025. Doel is om vanaf 2025 niet meer afhankelijk te zijn van de ondersteuning van de rijksoverheid (SDE++regeling). De noodzaak om kosten te reduceren zorgt ervoor dat initiatiefnemers van windprojecten moeten proberen om de grootst en hoogst mogelijke molen te realiseren. De rotordiameter, ashoogte en tiphoogte zijn daardoor de afgelopen jaren gegroeid. Was pakweg tien jaar geleden een windmolen met een rotordiameter van 80 meter en 135 meter tiphoogte het neusje van de zalm, tegenwoordig wordt daar de neus voor opgehaald. Nu worden al windmolens met rotordiameters van 160 meter en tiphoogtes van circa 250 meter geïnstalleerd. En op de Noordzee en in andere landen worden nog grotere windmolens neergezet.

Meer stroom met minder molens

Een grotere windmolen wekt dus veel meer energie op. Hoe groter de windmolens zijn, hoe minder er nodig zijn om de CO2-reductiedoelstellingen te halen. De afgelopen periode worden initiatiefnemers van windprojecten steeds vaker geconfronteerd met overheden die de hoogte van windmolens willen maximeren.

Aanvankelijk werd daarbij bewust gestuurd op de grens van 150 meter tiphoogte. Boven de 150 meter moet een windmolen namelijk nachtverlichting hebben zodat vliegtuigen ze ook in de nacht zien. De rode nachtverlichting wordt door velen als overlast ervaren. Er zijn technische mogelijkheden om deze verlichting zo veel mogelijk uit te zetten en die worden ook in Nederland geïntroduceerd.

Door de afgesproken kostprijsreductie en daaraan gekoppelde scherpe daling van de SDE++ in de afgelopen jaren, is teruggaan naar windmolens kleiner dan 150 meter niet meer haalbaar. Om toch tegemoet te komen aan maatschappelijke onrust maximeren sommige beleidsmakers daarom de tiphoogte op bijvoorbeeld 170 of 180 meter. Die grens is willekeurig maar heeft wel grote gevolgen voor de kostprijs en daarmee de businesscase van een windproject. Vaak betekent het ook dat er daardoor juist meer molens geplaatst moeten worden.

Om een indruk te geven, een windmolen met een tiphoogte van 150 meter produceert ca. 50% (!) minder energie dan een met een tiphoogte van ca. 210 meter. Met het verlagen van de tiphoogte en daarmee verkleinen van de rotordiameter wordt potentiële energieproductie verspild en de kostprijs verhoogd. Ter indicatie, het verschil in de stimuleringsregeling SDE++ tussen de categorie zonder hoogtebeperkingen en de categorie voor windmolens die te maken hebben met wettelijke, landelijke hoogtebeperkingen (lager dan 150m tiphoogte) is 0,5-0,8ct/KWh. Dat is een verschil van 14-15% op de totale kostprijs.

Hoe zit het met de beleving van hoogte? 250 meter klinkt op papier heel hoog. Het is in ieder geval hoger dan de huidige windmolens. Tegelijk gaat het ook om de beleving van dit hoogteverschil en die is subjectief. Daar komt bij dat grotere windmolens verder uit elkaar staan, rustiger draaien en zo een rustiger beeld geven. De vraag is of het voor een omwonende van een windmolen echt uitmaakt of deze 170, 210 of 250 meter hoog is. De windmolen is in alle gevallen goed zichtbaar en heeft effect op het landschap en de beleving daarvan. Bovendien blijven de normen voor geluid en slagschaduw uiteraard hetzelfde. De trend is zelfs dat de grotere, moderne windmolens evenveel en vaak zelfs minder geluid maken dan de oudere, kleinere modellen. De ervaring van de windsector is dat op plekken waar de omgeving de afgelopen jaren heeft meegedacht over de inrichting en de hoogte van de windmolens, de voorkeur uitging naar een beperkt aantal grotere molens in plaats van meerdere kleinere exemplaren.

Geen papier maar praktijk

Hoe hier mee om te gaan? Er is een aantal oplossingsrichtingen denkbaar.

  1. Bekijken met eigen ogen. Om te beginnen is het zeer aan te raden om in de praktijk te zorgen dat omwonenden én beleidsmakers/ politici niet (alleen) redeneren vanaf papier of gaan vergelijken met de plaatselijke kerktoren (windmolens staan doorgaans niet naast een kerktoren). Het beste is om windenergie zelf te gaan ervaren. Dat kan via het bezoeken van gerealiseerde bestaande windprojecten (windsafari’s), liefst bij zo recent mogelijk gebouwde locaties zodat het formaat van deze windmolens in de buurt komt van de beoogde windmolens.
  2. Ook zijn er allerlei digitale mogelijkheden om een beleving van een toekomstig windpark zeer realistisch na te bootsen. Er zijn gespecialiseerde bureaus die hierbij kunnen ondersteunen. Dit wordt in de praktijk vaak al toegepast maar meestal pas in het stadium dat een project concreet wordt. En dat terwijl juist in de beleidsfase de randvoorwaarden, zoals de maximale tiphoogte, worden vastgelegd.

Meer ruimte om bij te dragen aan wensen omgeving

Zoomen we iets meer uit dan past dit verhaal in een bredere discussie waarin enerzijds sterk gestuurd wordt op kostprijsreductie om de totale maatschappelijke kosten voor duurzame energie zo laag mogelijk te houden. Terwijl er anderzijds lokaal steeds vaker en meer wensen en eisen worden opgesteld omtrent landschappelijke inpassing, financiële participatie, rekening houden met natuur, tegengaan van overlast (luchtvaartverlichting, geluid, slagschaduw) die vaak de kosten weer opdrijven. De initiatiefnemer van een windproject komt daarmee klem te zitten tussen begrijpelijke maar tegengestelde maatschappelijke wensen.

Én kleine(re) windmolens én goedkope energie én allerlei extra wensen gaan helaas niet samen. De windsector kan dit dilemma niet alleen oplossen maar gaat hierover graag in gesprek. We zullen met elkaar moeten bepalen waar we het meeste belang aan hechten.